De Domaniale mijn

Domaniale 1847 - 1969

Kaart concessie Domaniale mijn

Productiegegevens : 37.990.000 ton

Locomotief de Domaniale I in 1961, een van modernste stoomlocomotieven van zijn tijd. (Foto: DSM)

e Domaniale Mijn was een voortzetting van de oude mijnen van de abdij Kloosterrade. Die oude mijnen waren gelegen in de buurt van Bleyerheide en Strass (D) en de Worm. De abdijmijnen werden in juli 1796 door de Fransen overgenomen (geconfisqueerd). Door slecht beheer raakten zij toen in verval. In 1797 werd besloten de oude mijnen op te geven. De mijnbouw werd geconcentreerd op het plateau van Kerkrade-Holz.

Aanleg

In de buurt van de (thans voormalige) Domaniale Mijn werden meerdere nieuwe schachten aangelegd. In 1814 werd Kerkrade bevrijd van de Franse overheersing. De mijnen kwamen weer naar Nederland.

Op 31 mei 1815 kwam een traktaat van grensscheiding tot stand tussen de koning der Nederlanden en de keizer van Oostenrijk. Dit traktaat werd bevestigd bij het Congres van Wenen op 9 juni 1815. Uit de samengevoegde mijnvelden van de voormalige abdij Kloosterrade (Rolduc) was door de Fransen de gouvernementsmijn (1e Gouvernement de Rolduc) gevormd. Ze was 506 ha. groot.

Deze gouvernementsmijn kwam in 1815 in eigendom van de Nederlandse staat als Domaniale Mijn.

 

 

(Rechts) De locatie van schacht Willem II van de Domaniale mijn

De grens tussen Nederland en Duitsland (Pruisen) werd op dat tijdstip gevormd door de rivier de Worm. De ene helft van Herzogenrath werd Nederlands en de andere helft werd Pruisisch bezit. Deze moeilijkheid werd opgelost door het grenstraktaat van 26 juli 1816 te Aken tussen de koning der Nederlanden en de koning van Pruisen. Hierbij werd een deel van het gebied langs de Worm aan Pruisen afgestaan (o.a. Maubach, Pesch, Strass).

In plaats van de rivier de Worm werd de Nieuwstraat de grens. Maar de wijziging van de landsgrens had geen nadelige invloed op de Domaniale Mijn. Zij mocht de in Duitsland gelegen kolenvelden (173 ha) in haar concessiegebied (totaal 690 ha) verder ontginnen. Ook mocht de Duitse regering zich onder geen enkel voorwendsel met de exploitatie ervan bemoeien.

De Grondwet 08-11-1853

Het voltallig personeel van de Domaniale mijn in 1884

De Domaniale Mijn werd, zoals boven vermeld, vanaf 1815 door de Nederlandse Staat ontgonnen. In 1826 werd, bij de aanleg van een nieuwe schacht, de eerste stoommachine geplaatst. De ontginningszetel van de Domaniale Mijn werd door de Nederlandse Staat in 1828 aangelegd. Op 9 oktober 1830 werd deze mijn door een groep opstandelingen uit Heerlen bezet. Ze kwam toen in bezit van de Belgische Staat.

In 1839 gingen de Domaniale Steenkolenmijnen weer over in Nederlandse handen nadat het verdrag tot scheiding van Noord- en Zuid-Nederland geratificeerd was. Deze mijn is een Staatsmijn gebleven tot zij in 1846 werd overgedragen aan de Aken-Maastrichtse Spoorweg Maatschappij. Er was veel overlast van water. Hierdoor en door het gebrek aan transportmogelijkheden bleef succes achterwege.

In 1842 probeerde de Nederlandse regering om Aken met Maastricht te verbinden via een spoorweg. Deze spoorweg was speciaal bedoeld voor het vervoer van textiel en kolen. Maar de volksvertegenwoordiging gaf geen toestemming. Daarop werd van particuliere zijde de concessie aangevraagd voor de aanleg van die spoorlijn. Als voorwaarde werd gesteld dat de onderneming tevens het beheer van de Domaniale Mijn zou krijgen.

De Nederlandse regering willigde deze aanvraag in, maar stelde als eis dat de Domaniale Mijn door een zijspoor met die spoorlijn verbonden zou worden op kosten van die onderneming. Als equivalent voor het grote risico, verbonden aan de aanleg en de exploitatie van een spoorweg in de dun bevolkte en door handel en industrie weinig productieve provincie Limburg, werd door Z.M. koning Willem II bij de wet van 19 juni 1845 het vruchtgebruik van de Domaniale Steenkolenmijnen aan de toekomstige concessionarissen van de lijn Aken-Maastricht voor de tijd van 99 jaar bekrachtigd.

Klik HIER voor het lezen van het originele krantenartikel uit 1845.

Stoomtrein bij station Valkenburg a.d. Geul (Foto: Heemkunde Valkenburg)

AKEN-MAASTRICHTSCHE SPOORWEG MAATSCHAPPIJ

De eerste plannen voor een spoorlijn in Limburg stammen uit 1835 als kooplieden uit Aken en Maastricht contact met elkaar opnemen om beide steden met elkaar te verbinden door een spoorweg. Deze eerste poging mislukt omdat de Maastricht dan nog een Nederlandse enclave in België is. Het plan wordt vanuit Den Haag afgewezen omdat dat het als te voorbarig wordt beschouwd.

Na 1839, als Limburg weer bij Nederland hoort, wordt een tweede poging gedaan. Op 1 februari 1841 komt een delegatie van de Maastrichtse Kamer van Koophandel met de heren Seydlitz en Schramm en de fabrikanten Winand Clermont en Petrus Regout bijeen. Deze 'spoorcommissie' vraagt de gouveneur te bemiddelen voor de aanleg van een spoorweg tussen Maastricht en Aken. Deze is welwillend en vraagt J. Conrad, chef Rijkswaterstaat in Limburg, te helpen bij de ontwikkeling van het plan. In juni 1841 ligt er een voorlopig plan voor. Het plan wordt echter door de Tweede Kamer tegengehouden omdat er geen nationale noodzaak voor bestaat.

In 1844 stelt de spoorcommissie het plan weer aan de orde, nu bij investeerders in Duitsland. Er blijkt voldoende belangstelling te zijn en op 21 juli 1845 worden twee N.V.'s met dezelfde naam "Aachen-Mastrichter Eisenbahn Gesellschaft" opgericht. Eén voor de Duitse deel van de spoorlijn en de andere voor het Nederlandse deel.

In 1846 wordt de concessie voor de aanleg van de spoorlijn verkregen. De bouw van de spoorweg begint in 1847, de opening van de spoorweg is op 20 oktober 1853.

In 1867 wordt de exploitatie overgenomen door "Grand Central Belge", in 1898 nemen de Staats Spoorwegen de treindiensten over.

 

FILM: Documentaire over de Aken-Maastrichtse-Spoorweg-Maatschappij >

Bij Koninklijk Besluit van 4 september 1845 werden de statuten van de te Maastricht geconstitueerde naamloze vennootschap "Aken- Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij" goedgekeurd. Op 30 januari 1846 volgde de wettelijk vereiste goedkeuring van de statuten van de te Aken onder de naam van "Aachen-Mastrichter Eisenbahn-Gesellschaft" geconstitueerde naamloze vennootschap bij concessie- en bevestigingsoorkonde van Z.M. Friedrich Wilhelm, Koning van Pruisen. Deze beide vennootschappen gezamenlijk hadden tot doel voor gemeenschappelijke rekening bedoelde spoorweg aan te leggen, uitgaande van het vroegere Rheinische station te Aken via Laurensberg naar Maastricht. Tengevolge van de wet van 19 juni 1845 (Stb. no.29) werd op 4 april 1846 te Maastricht en op 8 april 1846 te 's-Gravenhage de overeenkomst gesloten tussen de Staat der Nederlanden en de Aken- Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij. Voor de tijd van 99 jaar werd het beheer en het genot van de Domaniale Mijn afgestaan aan voormelde maatschappij.

Op 11 mei 1846 werden de Domaniale Steenkolenmijnen door de Aken-Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij in beheer genomen. In 1851 kwam de Domaniale Mijn onder het directeurschap van de eerste Nederlandse mijningenieur van der Elst. Tijdens het beheer van deze directeur is de mijn van een noodlijdend en slecht geoutilleerd bedrijf omgebouwd tot een behoorlijk florerende mijn. De spoorlijn Aken-Maastricht kwam gereed in 1853; de verbinding Simpelveld-Domaniale mijn pas in 1872. Het vervoer van steenkool had aanvankelijk niet veel te betekenen. Ook steeg de productie als gevolg van de spoorwegverbinding niet noemenswaardig

Al in 1858 en vervolgens in 1873 werd door de Maatschappij een verzoek ingediend tot uitbreiding van het mijnveld. In 1875 werd daarop 250 ha voor uitbreiding van het Domaniale mijnveld gereserveerd. Dit terrein werd toen, behalve een klein gedeelte waarop door de concessionaris van het mijnveld Ernst een boring was uitgevoerd, aan het Domaniale mijnveld toegevoegd. Ook werd toen een kleine vergissing hersteld. Bij de verlening van de mijnconcessie Willem was nl. ten onrechte een betrekkelijk klein deel van het Domaniale mijnveld bij de concessie Willem gevoegd.

De Aken-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij deed in 1875 afstand van de ontginningsrechten onder dit gedeelte. (Het was gelegen tussen deboven- en benedenarm van de Molenbeek). De overeenkomst met de Aken-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij gaf telkens aanleiding tot moeilijkheden ten aanzien van het vaststellen van de zuivere opbrengst.

De Noord-Brabanter 24-09-1853

Bij deze Maatschappij bestond namelijk de neiging om kapitaaluitgaven, zoals verdiepen van schachten voor een volgend ontginningsniveau, in goede jaren op de onderhoudsrekening te plaatsen, zodat dan minder aan de Staat uitgekeerd hoefde te worden.

Zo bleef de gemiddelde uitkering aan de Staat in de periode 1870-1879 op hetzelfde niveau als in de periode 1814-1843 (ongeveer f 3456,-). In 1881 werd de overeenkomst van 1846 gewijzigd. De verhouding tussen de Staat en de Concessionarissen werd naar een andere maatstaf geregeld met betrekking tot de winstverdeling. Dit bleek later een ernstige belemmering te zijn voor de ontwikkeling van de exploitatie. Want de omstandigheden waren intussen helemaal veranderd.

De concessie Charlotte, in 1891/92 vervallen, werd gereserveerd voor uitbreiding van het Domaniale mijnveld. Vanaf 1911 was er bij de regering op aangedrongen het bestaande contract te wijzigen, maar zonder succes voor de Maatschappij. Op 21 april 1913 werd een wetsvoorstel ingediend tot overdracht van de mijnrechten van de Staat aan de Aken-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij met ingang van 1 januari 1911. Deze maatschappij zou dan de mijn verkrijgen alsof haar volgens de mijnwet van 1810 concessie verleend was. Dit wetsontwerp werd echter op 20 februari 1915 ingetrokken. In 1919 werd een overeenkomst bereikt tussen de Staat en de directie van de Aken-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij. De rechten van de maatschappij zouden aan de Staat worden overgedragen voor f 3.000.000,-. Maar deze overeenkomst werd door de vergadering van aandeelhouders verworpen.

In 1921 leed de maatschappij een groot verlies. Zij verlaagde daarom de lonen die beneden het in Limburg geldende peil kwamen. Dat gaf aanleiding tot werkstaking in augustus van dat jaar. Het algemeen belang eiste gezonde arbeidstoestanden en een goede exploitatie. Daarvoor was een wijziging nodig van de overeenkomst. Want de maatschappij kon onder de bestaande toestand geen nieuw kapitaal verkrijgen voor modernisering van de installaties. Het wetsontwerp van 25 maart 1922 om de toestand te verbeteren werd op 27 april 1923 verworpen.

Algemeen Handelsblad 17-09-1921

Eindelijk werd in februari 1925 een nieuwe overeenkomst gesloten, die bij wet van 28 mei 1925, Staatsblad no.203 bekrachtigd werd. De verhouding tussen de Staat en de Maatschappij werd opnieuw geregeld. De te betalen royalties werden verlaagd. In juni d.o.v. werd de Aken-Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij - die sedert 1867 geen spoorlijn meer exploiteerde - omgezet in de Domaniale Mijn Maatschappij N.V., gevestigd te Kerkrade. Zij was een geheel Nederlandse onderneming. Deze exploitatie-overeenkomst werd in juni 1952 verlengd tot 31 december 1982; deze verlenging werd goedgekeurd bij de wet van 10 februari 1954.

In 1856 was het "Fonds tot ondersteuning van de arbeiders in dienst bij de Domaniale Steenkolenmijnen te Kerkrade" gesticht. In de periode van omstreeks 1925-1934 waren daar moeilijkheden ontstaan; er was te weinig geld voor de uitkering van de in uitzicht gestelde pensioenen. Door de lage royalty over de jaren 1934-1937 werd de Dom. Mijn Mij NV in staat gesteld een belangrijk bedrag voor de liquidatie van het pensioenfonds ter beschikking te stellen. Op 23 oktober 1853 kwam de lijn Aken-Maastricht in gebruik. Zij was de derde spoorlijn in Nederland. Met de aanleg van het zijspoor werd geen haast gemaakt wegens geldgebrek.

De kolen van de mijnen van Kerkrade gingen daarom per paardenwagen naar Kohlscheid (D). Daar gingen zij met de trein naar Aken en vandaar weer naar Nederland. Pas in 1880 kwam het zijspoor Domaniale-Simpelveld gereed. Bij de aanleg van het zogenaamde Miljoenenlijntje in 1934 werd het gedeelte Simpelveld-Spekholzerheide aan de Nederlandse Spoorwegen verkocht.

In 1868 werd de stoompomp van 1828 vervangen door een nieuwe. Daarmee was de toekomst voor de Domaniale mijn verzekerd, aldus een mededeling uit die tijd. Na 1870 kwam er een nieuwe concessie bij (met schacht Beeren-busch). In 1880 werden de in 1846 vastgestelde, beperkende bepalingen voor de prijzen en de productie opgeheven, Een nieuwe overeenkomst, welke liep tot 31 december 1952, werd aangegaan. Volgens die overeenkomst moest per ton gewonnen kool f 0,50 vergoeding aan de Staat betaald worden.

De overeenkomst werd op 31 december 1952 verlengd. De te betalen vergoeding bedroeg toen f 0,20 per ton gewonnen kolen. In 1958 begon zich een structurele kolencrisis af te tekenen.

De kolen van de mijnen van Kerkrade gingen per paardenwagen naar Kohlscheid (D)

In dat jaar werkten er op de Domaniale zo'n 3000 man en er werd 480.810 ton steenkolen gedolven. Die kolencrisis had als oorzaken: Amerikaanse kolen die in dagbouw ontgonnen werden en die onder invloed van lage transportkosten goedkoper waren dan onze eigen kolen. Verder ontplooide zich een voortdurend ontwikkelende olie-industrie; Rotterdam was de grootste aanvoerhaven voor aardolie in West-Europa geworden. De opmars van het aardgas uit Slochteren in de jaren zestig maakte een toekomst voor de steenkolenmijnen verder illusionair. Desondanks werd in 1960 het concessiegebied nog uitgebreid door aankoop van de concessie Neuprick (85 ha.).

De Nota Den Uyl (minister van Economische Zaken) van 14 december 1965 bevatte het besluit om de steenkoolontginningen stop te zetten, en wel in een zodanig tempo dat tijdig voor vervangende werkgelegenheid gezorgd kon worden om het afvloeiende personeel op te vangen.

In 1966 nam de Nederlandse Staat de aandelen over en werd daarmee de grootste aandelenhouder van de Domaniale steenkolenmijn. Daardoor bepaalde zij het tijdstip en het tempo van de sluiting. In 1969 werd de kolenproductie beëindigd. De oppervlakte van de concessie was bij de sluiting 885 ha. (inclusief Neu-Prick en Bleyerheide.

De schachten

Produktieschachten vanaf An XI (1802)

  1.  Schacht Philippe; stilgelegd vóór Vendémiaire An XI.
  2. Fosse 1; in bedrijf van vóór Vendémiaire An XI tot 16 mei 1815. - In An XI is er sprake van een ancienne en nouvelle Fosse 1. Deze Fosse 1 bestond uit drie stukken; het onderscheid in oud en nieuw heeft zeer waarschijnlijk daarop betrekking.
  3. Fosse 2; in bedrijf van vóór Vendémiaire An XI tot september 1816.
  4. Schacht Bonaparte; in bedrijf van vóór Vendémiaire An XI tot maart 1811.
  5. Schacht Bonne Espérance; in bedrijf van februari 1810 tot maart 1813.
  6. Schacht Nouvelle Bonaparte, later Paix genoemd; in bedrijf van maart 1814 tot 1828.
  7. Schacht NouveIle Espérance, ook Guillaume genaamd; in bedrijf vanaf september 1816 tot 1828. - Volgens een kaart uit 1819 is deze schacht gebouwd boven op een "puit intérieure" van de (oude) Espérance.

 

Verdere schachten:

  1. Schacht Neulandt I; in bedrijf na 1808; gestopt op 1 januari 1828; gevuld in 1920. (Gelegen vóór de ingang van de Maria-Gorettikerk)
  2. Schacht Willem I (Grande Bur); aanleg 1827 of 1828; maaiveld ca. + 165,00 m A.P.
  3. Schacht Neuland; aanleg ca 1828; rechthoekig; 2,00 x 4,60 m.
  4. Schacht Louise; aanleg 1856.
  5. Schacht Susanne; 1857.
  6. Buizenschacht; aanleg 1904; maaiveld ca. 165,00 m A.P.
  7. Schacht Beerenbosch I; aanleg 1905; maaiveld ca + 149,00 m A.P.
  8. Schacht Nulland (Neuland II); met afdiepen gestart in 1907 (zinkschachtmethode); inwendige doorsnede 3,80 m; maaiveld ca + 156,20 m A.P.
  9. Schacht Beerenbosch II; aanleg 1917; maaiveld ca 149,00 m A.P.
  10. Schacht Willem II; aanleg 1927-1928; maaiveld ca. + 165,00 m A.P.
  11. Nieuwe schacht in veld Neu-Prick, in 1962; doorsnede 4,00 m.
  12. Schacht Baamstraat; aanleg 1962 (wegens de aankoop van de concessie Neu-Prick-Bleyerheide noodzakelijk voor een goede luchtcirculatie); maaiveld + 126,90 m N.A.P.; dekterrein 14,20 m.

Schachtdieptes van de Domaniale mijn

De bodem van de schacht Baamstraat (+ 105,90 m N.A.P.) is de vloer van koollaag Merl. (De gemiddelde dikte van laag Merl = 220 kool; helling van de laag 2-5 graden). Deze schacht werd door de firma Laeven uit Heerlen, door middel van de zinkschacht-methode, in 1962 afgediept in het dekterrein en rond gebetonneerd. In het Carboon werd een vierkanten ijzerbetimmering aangebracht, 2,75 x 2,40 m. Deze schacht diende als materiaal- en vulschacht. Na de sluiting van de Domaniale mijn werd de schacht in 1967 gevuld met 150 m3 wasserijstenen. Door de aanleg van de structuurweg werd het nieuwe maaiveld ca. + 141,50 m N.A.P. Er werd een vierkante koker op de schacht geplaatst en met split gevuld, voorzien van een gedenkplaat. Het bovengrondse bedrijf van de Domaniale was door middel van zes schachten met het ondergrondse bedrijf verbonden, namelijk:

  • - Schacht Willem I. Dit was een vervoerschacht.
  • - Buizenschacht (nabij schacht Willem I); dit was een uittrekkende ventilatieschacht.
  • - Schacht Willem II. Het was een zogenaamde dubbele schacht, met twee vervoerafdelingen.
  • - Schacht Beerenbosch I
  • - Schacht Beerenbosch II (ventilatieschacht).
  • - Schacht te Nulland (ventilatieschacht).

 

De Domaniale Mijn had 13 verdiepingen:

  • 40-m verd. + 122,00 m A.P. (scht. Willem I) = Krehaenskanaal (hist) voor afwatering naar de Worm).
  • 60-m verd. + 92,80 m A.P. (scht. Nulland).75-m verd. + 74,90 m A.P. (scht. Beerenbosch I + II).
  • 75-m verd. + 91,00 m A.P. (scht.WillemI).
  • 110-m verd. + 66,10 m A.P. (scht. Willem I + II).
  • 150-m verd. + 24,80 m A.P. (scht. Willem I + II).
  • 150-m verd. + 28,50 m A.P. (scht. Nulland).
  • 200-m verd. - 23,50 m A.P. (scht. Willem I + II).
  • 260-m verd. - 85,50 m A.P. (scht. Willem I + II).
  • 280-m verd. - 107,50 m A.P. (scht. Beerenbosch I + II).
  • 330-m verd. - 155,00 m A.P. (scht. Willem I + II).
  • 380-m verd. - 210,00 m A.P. (scht. Willem I+II, scht. Beerenbosch I+II).
  • 500-m verd. - 330,00 m A.P. (scht. Willem II, scht. Beerenbosch I+II).
  • 620 m verd. - 451,60 m A.P. (scht. Willem II).
  • 800 m verd. - 633,60 m A.P. (scht. Willem II).

In de periode van 1900 tot 1914 steeg de productie van 124.530 ton tot 444.574 ton. Van 1931 tot 1933 liep de steenkolenproductie van de Domaniale steenkolenmijn op tot 1 miljard ton. In 1969 werd de kolenproductie van deze mijn beëindigd.

Schacht Willem I

Net als de beide schachten van de mijn Laura in Eygelshoven, behoorde schacht Willem I tot de enige drie schachten, waarbij de schachtwielen boven elkaar geplaatst waren. Later moderniseerde de schachtbok en werden de schachtwielen naast elkaar geplaatst.

Schacht Willem (Later Willem I) rond 1905 (Foto: DSM

Van deze ophaalmachine van schacht Willem I, van vóór of ná de modernisatie, zijn momenteel geen foto's bekend. Mochten er toch foto's van bestaan en bent u in het bezit hiervan, houden we ons graag aanbevolen deze te mogen plaatsen.

Alvast hartelijk dank!

Team De Mijnstreek.

Ophaalmachine schacht Willem (I)

Van deze ophaalmachine van schacht Willem I, van vóór of ná de modernisatie, zijn momenteel geen foto's bekend. Mochten er toch foto's van bestaan en bent u in het bezit hiervan, houden we ons graag aanbevolen deze te mogen plaatsen.

Alvast hartelijk dank!

Team De Mijnstreek.

Ophaalmachine schacht Willem (I) na de modernisering

Schacht Willem II rond 1950 (Foto: DSM)

Schacht Willem II

In 1923 werd de bouw van schacht Willem II gestart. De schacht werd aangelegd met behulp van de door Poetsch (Pötsch) ontwikkelde bevriesmethode. De schachtwanden worden door een bevriesinstallatie en buizen bevroren, waarna de schacht wordt uitgediept. Deze uitvinding van Potsch dient er voor om wateroverlast tijdens het boren van een mijnschacht tegen te gaan. Bij deze methode wordt er om het geboorde schachtdeel heen, een metalen mantel de grond in gedreven tot aan de rand van de deklaag. Binnen deze mantel circuleert een koelvloeistof die het water dat naar de schacht stroomt direct bevriest. De wateroverlast beperkt zich tot de deklaag van het terrein. Daaronder is de bevriesmethode dan ook niet meer nodig.

Over de gehele diepte van de schacht wordt overigens tijdens het boren, de uitgeboorde schacht volledig gevuld met dikspoeling (mengsel van water en klei). Hiermee wordt tegendruk gegeven aan de druk van de deklaag. Pas wanneer de definitieve diepte van de schacht bereikt is, wordt de binnenbekleding aangebracht.

Schacht Willem II was, net als schacht Beerenbos, schacht I van de Staatsmijn Emma, de gelijknamige schacht Willem II van de Willem-Sophia en de schacht van de Oranje-Nassau III, een dubbele schacht (2 paar schachtwielen). De beide "schachthelften" van de Willem II, kregen de namen Willem IIa en Willem IIb.

Ophaalmachine schacht Willem II

De kolossale ophaalmachine van schacht Willem IIA, met ophaalmachinist Zeelen (foto linksonder), 21 mei 1947. Dit was een zogeheten dubbele tandem-ophaalmachine met twee versteekbare kabeltrommels. Deze ophaalmachine werd in 1949 omgebouwd tot een elektrische ophaalmachine. De stoom-ophaalmachine maakte zijn "laatste trek" op 5 mei 1948. (Foto's: DSM)

Ophaalmachine schacht Willem IIA

De laatste trek van de door stoom aangedreven ophaalmachine van schacht Willem IIA. Deze ophaalmachine werd in 1949 omgebouwd tot een elektrische ophaalmachine.

Ombouw tot electrische ophaalmachine van schacht Willem IIA in 1949

Ombouw tot electrische ophaalmachine van schacht Willem IIA in 1949

Buizenschacht (Luchtschacht)

De buizenschacht lag iets ten westen van de schacht Willem II. Deze schacht had een diepte van 497 meter en had 8 verdiepingen. De schacht is in 1928 in gebruik genomen en werd, samen met de sluiting van de mijn in 1969, gesloten.

Luchtschacht Baamstraat

Schacht Baamstraat (Luchtschacht)

In de relatief korte tijd dat deze schacht bestond (5 jaar), fungeerde deze hoofdzakelijk als luchtschacht of ventilatieschacht, van het in 1960 aangekochte "Prick-veld". Later werd de schacht ook gebruikt voor het transport van vulstenen ten behoeve van vulpijlers. De schacht is in 1962 afgediept tot de kolenlaag "Merl". Deze bevond zich op een diepte van ongeveer 21 meter, hetgeen ook de uiteindelijke diepte van de luchtschat werd. De diameter betrof 4 meter. De schacht werd, na aankondiging van de sluiting van de Domaniale mijn, reeds in 1967 gedicht. Tegenwoordig staat op de plek van deze schacht een gedenksteen. (2006)

Schacht Nulland (Neuland II)

Om de voorraad ontginbare kolen in de lagen Merl, Gross- en Klein Muhlenbach en Steinknipp te kunnen ontginnen, moest een goede ventilatie gemaakt worden. Een verbinding via een steengang van 400 meter lengte tot aan schacht Neuland zou 2 3 jaren duren. De kosten ervan werden geraamd op 66.000 Mark. Als alternatief werd door de directie voorgesteld om een nieuwe ventilatieschacht af te diepen tot 100 m diepte. De kosten ervan werden geraamd op 58.000 Mark. De schachttoren van Nulland is ontworpen en in 1907 gebouwd door Ir. Th.H.Fr.Wilhelm Husmann. Hij was van 1906 tot 1932 technisch direkteur van de Domaniale Mijn te Kerkrade.

Begin 1907 werd met het afdiepen gestart volgens de zinkschachtmethode. In 1915 werden bovengronds 4 stoomketels geplaatst elk t.b.v. een ophaalmachine en een ventilator. Na het gereedkomen van de schacht tot de 260 meter verdieping, in 1919, werd nog een 2e ventilator inclusief stoomketel geplaatst. Vanaf toen nam deze schacht volledig de taak van de "oude" schacht Neuland over. Deze schacht werd ook gebruikt voor het vervoer van personen werkzaam in het westveld. (Foto's: DSM)

Schacht Nulland (Neuland II) ca. 1920

Bovengronds werden daartoe gebouwd een badlokaal, lampisterie en opzichterslokaal. Vanaf 1921 kwamen de oorspronkelijke plannen om van schacht Nulland een productieschacht te maken in een stadium van daadwerkelijke realisatie. De toren boven de schacht werd verhoogd en van schoorbogen voorzien; er werd een losvloer gebouwd met laadinrichting; kortom het werd een echte schachtbok. Maar het kwam niet tot volledige realisatie. De schacht bleef dienst doen voor personenvervoer en materiaaltransport, maar de belangrijkste taak was als ventilatieschacht.

Nog in 1966 werd de schacht vanuit de 260 meter verdieping verder afgediept naar 370 meter diepte. Daar ontmoette hij een steenhelling. Maar nog in hetzelfde jaar werd het besluit genomen om de Domaniale Mijn te sluiten.

Eind augustus 1969 werden de laatste kolen uit de Domaniale mijn gedolven en daarmee was ook het lot van schacht Nulland bezegeld.

Schacht Nulland (Neuland II) ca. 1940

In 1970 werd de schacht vanaf de 63 meter verdieping tot aan het maaiveld volgestort met beton en in 1971 werden alle gebouwen rond de schacht gesloopt, met uitzondering van de schachtbok. Na restauratie is schacht Nulland tot monument verklaard.

De laatste kolen

De laatste, officiële kolenwagen, met de allerlaatste kolen die de Domaniale mijn in Kerkrade, de oudste steenkolenmijn van Nederland, zou delven, kwam boven op vrijdag 29 augustus 1969, 's middags om 15.00 uur.

Het einde van de "Hollendsje Koel", de Domaniale mijn sluit.

Sloop

Eind 1969 reeds begon men met de afbraak van de mijn en het slopen van de mijngebouwen.

Firma Couwenbergh, die inmiddels al veel ervaring had opgedaan bij het slopen van de mijngebouwen van de staatsmijn Hendrik in 1963, de Oranje Nassau IV mijn in 1966 en de staatsmijn Maurits in 1967, had hierin een groot aandeel.