Firma Beaujean

Bijna 100 jaar zilverzand in Heerlerheide

ver de winning van bruin- en steenkool in Heerlerheide is het nodige geschreven. De zandwinning daarentegen - een exportproduct bij uitstek- is onderbelicht gebleven. Voor de auteur, zelf inwoner van Heerlerheide, aanleiding om dit onderwerp eens vol in de schijnwerpers te plaatsen. Hij voerde gesprekken met betrokken personen, dook in het archief en kwam zo tot een stukje recente en levende geschiedschrijving.

Situatieschets

Heerierheide (Heerlerheyde) ligt ten noordoosten van de Caumer- of Molenbeek tot aan Brunssum, Amstenrade en Hoensbroek. Bij heide denkt men meteen aan zandgrond, begroeid met Erica (of heidebloem) en hier en daar bedekt met mos. Dat is voor deze regio maar zeer beperkt van toepassing. Gebieden met löss-grond werden niet alleen voor de landbouw gebruikt, ze werden ook op vele plaatsen afgegraven voor het bakken van stenen in veldovens. Broekgronden (laag, drassig land) werden afgegraven omwille van de dikke bruinkoollagen. Men exploiteerde in dagbouw metselzand, grind, klei en zilverzand. Ondergronds lag het zwarte goud.

Heerlerheide lag aan de oude handelsweg van Maastricht tot Geilenkirchen over Ten Esschen, Koningsbeemd, Rennemig, Litsch-Cauvelens, Pappersjans en Roebroek langs de Heksenberg naar Nieuwenhagerheide. In de Belgische tijd (± 1835) werd er een goede weg aangelegd van Sittard over Heerlen naar Aken. Zodoende lag Heerlerheide op een kruispunt van - voor die tijd – goede handelswegen. Er ontstonden in deze streek heel snel veel kleine bewoningskernen. Eind 18e eeuw waren van de 59 woongroepen of woongroepjes van de hele gemeente Heerlen er 35 op Heerlerheide. Goede wegen en de variatie in bodemgesteldheid zijn hier samen ongetwijfeld de oorzaak van geweest. De bewoners van deze woongemeenschappen hadden weet van de grondstoffen in hun regio. Tot begin 1900 werden ze echter alleen gebruikt om in de lokale behoefte te voorzien.

Het Heerlerheide uit vroeger jaren. Het kapelletje aan de bokstraat.

Grondstoffen

Van oudsher verwerkte men de klei of löss, en de Romeinen hebben onze voorouders ongetwijfeld het een en ander geleerd. Ook de Merovingers en Franken beheersten de kunst van het pottenbakken. De löss diende als bouwmateriaal voor de vakwerkhuizen. Eind 18e begin 19e eeuw ontstonden de veldovens waarin de stenen werden gebakken voor o.a. de grote boerderijen en het Corneliuskerkje van 1830. Na de Frans-Duitse oorlog (1866-1870) bloeide de industrie op in Duitsland. Er waren niet alleen enorme hoeveelheden stenen nodig voor de bouw van fabrieken, maar ook voor de woningen van de arbeiders die in deze fabrieken werkten. De vaklui uit Heerlerheide vertrokken naar Duitsland, waar ze hun eigen veldovens bouwden. Van maart/april tot eind oktober 'woonden' ze met hun familie in keten bij hun werk in Düsseldorf, Essen, Dortmund, Aken enz. Door de opkomst van de mijnindustrie ontstond er in deze regio ook een grote behoefte aan stenen. De arbeiders dienden immers gehuisvest te worden, en daarom werd er op grote schaal woningbouw gepleegd. In 1912 werd de steenfabriek Ten Esschen gebouwd door Nicolaas Jozef Meulenberg. Er waren in die tijd al enkele fabrieken in Heerlen (o. a. op de plek van de oude tram- en LTM-remise in Grasbroek). Aan de grote vraag naar ruwe (veldbrand-) stenen kwam in 1925 een einde. Het procedé om stenen te maken veranderde evenals de ovens. Men kon niet meer concurreren. Om-streeks 1970 werd het gebouw Ten Esschen gesloopt ten behoeve van de op- en afritten naar de autoweg.

De Schelsberg 1930.

Het ontstaan van de Zilverzandgroeve

Wit-zand was in Schrieversheide al eeuwen bekend. Vroeger werd het gebruikt als strooizand over de vloeren van de woonvertrekken en 'de sprunk' voor het huis. Arme drommels trokken met de hondenkar tot rond Valkenburg om wit zand te verkopen. De kosten: 1merk (= twee en een halve cent) voor een mandje. Het had ook zijn nut als strooizand in de steenvormen. Het schitterende witte mioceen zand, dat in Nederland vrijwel uitsluitend in en rond Heerlen - op exploiteerbare diepte - voorkomt, heeft door zijn gehalte aan glimmer een zilverglans. Vandaar de naam Zilverzand. Het is een zuiver kwartszand met een zeer hoog kiezelzuurgehalte (99,75 %) en een maximum aan ijzeroxide (± 0,011 %). In Heerlerheide zit dit zand tussen de bruinkoollagen in. Het was de opkomst van de mijnindustrie, begin 1900, die een grote vraag naar zand deed ontstaan. Arbeiders moesten gehuisvest worden, met als gevolg een explosieve woningbouw. Zilverzand was als metselzand niet geschikt (te fijnkorrelig) maar deed uitstekend dienst als stukadoorzand . Grote hoeveelheden waren daar niet voor nodig. Omstreeks 1914 was de spoorweg van Heerlen naar de ON II gereedgekomen. Er moest nu nog een lange oprit worden gemaakt en wel over de zeer oude weg van Gen Schuur naar de Ravensberg. De kasteelhoeve Ren¬nemig werd als een sta-in-de-weg met de grond gelijk gemaakt. Het probleem was: de benodigde grond voor die oprit. Een der inwoners van Heerlerheide stelde de zogenoemde Kroeselenberg voor afgraving ter beschikking, een waardeloos terrein, dat meters boven het wegniveau uitstak, nauwelijks 1 km van Rennemig.

Mat Beaujean bij kiepkar.

Deze inwoner was Mathijs Jozeph Beaujean (ook wel d'r Knoevel' genaamd). Zijn beroep was landbouwer en veehandelaar. Hij had een dochter en zes zonen. De oudste zoon (Henricus) stierf toen hij nog maar zes maanden was. Samen met Frans, Mathieu, Pieter Jozef, Hubert Jozef en Hendrik Jozef groef hij de Kroeselenberg af. Alles gebeurde met de schop en het 'foemelzand' werd vervoerd met paard en kar. Na enkele maanden was er een diepe insnijding in de berg ontstaan en kwam er steeds meer wit zand tevoorschijn. Hendrik Jozef, Driekske genoemd, begon met de exploitatie van 'het witte zand '. Hij woonde op de Kemp, achter de kapel. Dat is op de hoek Bok/Kampstraat. Waar nu de rotonde op de Bok ligt, stond vroeger een kapel. Dhr. Guus Beaujean vertelt: 'Hij was eigenlijk veehandelaar die het een en ander aan eigendommen had en die met paard en kar zand bracht naar de mijnen. Die is hier met graven op wit zand gestoten.'

Het begin van de echte ontginning

Philips was op zoek naar grondstof voor de glasfabricage. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. In 1915 werd het opkomende gloeilampenbedrijf geconfronteerd met een uit- en doorvoerverbod van glazen ballons (voor de gloeilampen) uit Duitsland en Oostenrijk. Datzelfde gold ook voor het kristalzand uit België. De directie van Philips was zodoende gedwongen om een glasfabriek te bouwen en zelf de glazen ballons te vervaardigen (1916). Belgische glasblazers zorgden voor de productie. Het kristalzand kwam uit... Heerlerheide.

Volop aan het werk in de zilverzandgroeve Beaujean.

‘Oma’ (Driekskes vrouw Maria Catharina Voncken) vertelde me dat ze altijd had gehoord dat de oude heer Anton Philips naar opa was gekomen en zei: Je moet hier dieper graven. Als je dat doet, kom je op wit zand.' Regelmatig kwamen 'de heren' van Philips naar de groeve. Ik denk dat Philips meer heeft gewezen op de selectieve winning van het zand . 'Ze zijn (in dit gebied) gaan graven van voren naar achteren, d.w.z. van de Roebroekweg, Jongmansweg en Pappersjans naar de Vrijherenberg. Nu komen wij terug en kom ik tegen wat ze toen hebben laten zitten, namelijk 'de storingen'. Dus als toen de instructie is geweest: jullie moeten wat minder (van die) storingen (= verontreiniging, meestal door ijzerhoudende korrels) opladen, dan liet men stukken liggen.' Dit gebied ontstond ± 20 miljoen jaar geleden, toen Noordwest-Europa een grote binnenzee was, door het omhoog stuwen van de aardlagen door de Alpen en de Ardennen. Voor een deel zijn die aardlagen door de Maas weggespoeld. Op sommige stukken is er in de ijstijd löss op gekomen en is het zand blijven zitten. Mioceenzand kom je in Europa op veel plaatsen tegen. Soms zit er een dikke afdeklaag boven, op andere plaatsen is het gewoon weggespoeld.

Driek Beaujean in het zand.

In deze streek bestond die laag uit bruinkool. Het humuszuur ervan zorgde voor een uitlogingsproces, waardoor het ijzererts uit het zand werd gehaald. Hier is altijd spanning op de lagen geweest en er zijn voortdurend klein aardschokjes. Zo'n schokje betekent dat er een laagje verschuift, waardoor er spleten ontstaan en er verontreiniging van boven af in kan zakken. Dat vind je terug in het zilverzand. Je krijgt dan een andere chemische samenstelling. De kwaliteit van het zand op de wagen kun je verbeteren door selectief te scheppen. Je moet niet beneden aan de berg gaan staan, een sleuf maken, die dan laten invallen en dat opladen. Nee, je moet boven op de berg gaan staan en dan van boven af de goede stukken eruit scheppen. Het verontreinigde zand komt als 'foemelzand' op de markt (sinds 1950 is de officiële benaming 'vulzand '). Dat ligt toch in de weg en om het goede stuk schoon te houden, moet je die storingen eruit halen. De werknemers waren in staat om tijdens het laden storingen aan de kant te gooien. Die kun je namelijk zien. Er is kleurverschil. 'Dat zand is geel. Heb je goed en storingszand een keer op de wagen, dan kun je dat niet meer scheiden.' (dhr. G. Beaujean)

De zilverzandgroeve bij Versiliënbosch in 1969.

De werknemers en hun materiaal

Het is niet bekend met hoeveel mensen er werd gestart. Het waren landarbeiders. Ze kwamen in de groeve voor en na de oogst om geld te verdienen voor de winter. De schop die gebruikt werd, is typisch voor deze streek. Plat met onderaan een gebogen steel. Daar kon een bepaalde hoeveelheid op en als men in z'n eigen, rustige tempo schepte, dan kon dat gerust een hele dag. En 'schuppen', dat moest je leren. Iedereen had zijn 'eigen' schop. Was de steel kapot, dan werd er een nieuwe aangezet, maar die werd door iedereen zelf gekozen. De steel werd op de wijsvinger gelegd en er werd gekeken wáár de balans van de steel lag. Was dat punt (verhouding lengte onderstuk tot bovenstuk) voor die persoon goed, dan werd de steel vastgezet. Dat was dus voor ieder verschillend. De schop werd met de linkerhand ongeveer 40 cm. boven het blad vastgepakt en met de rechterhand boven aan de steel. De onderkant van de linkerhand rustte op de gebogen linkerknie. Men stond als het ware met een stap naar voren. Er werd niet in het zand 'gestoken'. Er werd vanaf de grond geschept, waarbij de knie als draaipunt fungeerde. Druk met de rechterhand zorgde voor het hefboomeffect. Zodoende bleef de rug recht en kon het zand in één vloeiende beweging over de rechterschouder in het karretje worden gedeponeerd. De hoogte van de wagentjes was precies schouderhoogte Doordat er ± 5% vocht in het zand zit, kon men een vaste hoeveelheid scheppen zonder dat het van de schop viel. (Per wagentje± 0.5 tot 1 ton.) Er ging 10 ton in één wagon.

Dhr. Jos Beaujean bij het verladen van zilverzand in een spoorwegwagon aan de Parallelweg in Heerlen, in november 1959.

De hoeveelheid zand die per dag verwerkt werd, was een grotere berg dan men denkt (ongeveer 50m3). In het begin werd alles vervoerd met paard en wagen. Beaujean had zelf meerdere paarden en wagens (waarvan er nog één over is). Vroeger had op de boerderij elk paard z'n eigen 'gebruiker'. Dat was hier ook zo. Als iemand een paard had om een wagen te trekken, dan was voerman en paard één koppel. De voerman had ook de plicht om mee te laden en te lossen. Wie een wagen (een kar) had, kwam hierheen. De grote productie ging naderhand per spoor met karretjes, maar er waren ook karrenvrachten die hier in de omgeving gebracht moesten worden.'

De ontwikkeling van de eerste groeven

Naast de groeve Beaujean lag die van Mertens. In 1916 kwam er een groter bedrijf bij, namelijk de N.V. Louisegroeve. Een firma uit Rotterdam. Ze hadden een groot afzetgebied in Engeland en kochten terreinen in Heerlerheide. Na enkele maanden kregen ze de toestemming om een smalspoor aan te leggen van groeve tot wagon. (Rond 1900 kwamen er in deze regionen mensen die in Indië hadden gewerkt. Ze brachten de kennis van het aanleggen van spoorlijnen mee. De opkomende mijnindustrie had daar grote behoefte aan.) Ofschoon de verlading in de groeve nog altijd met handkracht gebeurde, voerde deze vooruitgang de dagproductie enorm op. De ontsluiting van de groeve gebeurde onder een flauwe helling; een volgeladen wagen (kar) moest door een paard eruit getrokken kunnen worden. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwamen er ook moeilijkheden voor de zilverzandgroeven. Vanuit Rouaan kon Engeland goedkoper Fontainebleau-zand betrekken en Philips ging over op Belgisch witzand. Het vervoer daarvan over water was goedkoper. Het gevolg was dat de Louisegroeve (met haar afzetgebied in Engeland) in verval raakte. Ze werd in 1918 door Beaujean en Mertens opgekocht. Andere klanten hadden inmiddels het zilverzand van Heerlerheide ontdekt. In 1919 werd het zand met paard en wagen naar Heerlen vervoerd en vandaar naar de nieuwe afnemers. Daartoe behoorden onder andere de Porseleinfabriek Mosa, Stella (een latere fusiepartner van de Kristal Unie), Sphinx en Céramique te Maastricht.) Het ging zelfs zo goed dat, volgens de genealogie van de familie Beaujean, Hendrik Jozef in 1926 zijn vee van de hand deed en zich uitsluitend bezighield met de groeve. Er werd veel met de kar naar Heerlen vervoerd. Dat ging dan verder naar Maastricht etc. Aan de tred van de paarden op de Schelsberg van de terugkomers uit Heerlen hoorde men: dat zijn die van ons. Dan werd de soep warm gemaakt. Voerman en paard konden dan snel eten alvorens de volgende vracht te vervoeren. Het was een hele opluchting toen men wagons op de ON III mocht lossen. Dat betekende een tijdsbesparing. Eind twintiger jaren komt de economische crisis. Wat Beaujean toen gedaan heeft en of hij van de crisis veel last heeft gehad, is niet bekend. Wel waren ze in die tijd in staat om veel panden en terreinen te kopen. In 1931 bouwde Hendrik Jozef ook het pand Gravestraat 2-4 nadat het ouderlijk huis was afgebrand. Die vakwerkboerderij stond 'achter 't kapelke'. Een stuk van de schuur - die los stond van de boerderij - staat er nu nog. (Hoek Bok/Unolaan). In 1933 werd het pand Gravestraat opgeleverd.

De jaren 1933-'39 waren ook moeilijk voor de zilverzandgroeven. Door uiterst lage vervoersprijzen vond men een afzetgebied in Engeland. Bovendien komt er in deze jaren een exploitant bij, namelijk de N.V. Juliana, Maaszand- en Grindexploitatie te Urmond. Maar deze onderneming is nooit een echte bedreiging geweest. Veel ernstiger was de Duitse concurrentie. Die probeerde- met overheidssteun voor exportpremies - de Nederlandse zandmarkt in handen te krijgen. Op 5 mei 1939 vraagt de Fa. Wed. H. Beaujean-Voncken e.v. een delfvergunning aan. Die wordt verleend voor de duur van een jaar. De terreinen aan de Jongmansweg mochten niet gebruikt worden. In het bestemmingsplan van 1936 was daar woningbouw gepland. De inval van mei 1940 legde de export zo goed als stil. Het Nederlands zilverzandbedrijf moest worden opgenomen in een groot Frans-Duits-Belgisch verband. Hoe ze het gedaan hebben, is nooit bekend geworden. Beaujean en Mertens slaagden erin om die onderhandelingen gedurende de hele oorlog op te schuiven. Op 25 juni 1940 wordt hun vergunning verlengd tot 1-1-1942 en in een schrijven van 3 september 1942 geeft de Grondkamer voor Limburg aan de Fa. Wed. H. Beaujean-Voncken e.v. zelfs de erkenning van de terreinen als industrieterrein, bestemd voor het delven van zilverzand in dagbouw. Enkele maanden daarna (1-1-1943) kreeg de firma de vergunning tot 1-1-1945. Na de kerst van 1940 werd de groeve Beaujean gesplitst in Beaujean en quaedvlieg. Er waren toen drie exploitanten in Heerlerheide: Mertens, Beaujean-Voncken en quaedvlieg-Beaujean. Ze hadden alle drie een afzetgebied in Nederland (dat deden ze in eigen beheer) en een afzetgebied in het buitenland, en daarvoor hadden ze een handelsagent.

Mertens gaat verder in de Louisagroeve. Zijn dochter trouwt met dhr. De Groot en die zijn toen verder gegaan met kiezel e.d. De groeve raakte uitgeput en men vertrok naar de Uterweg en later naar de Heerenweg. Mensen die in de jaren 44-45 in de mijn óf met zand werkten, waren vrijgesteld van militaire dienst of Arbeitseinsatz. Zand werd geleverd aan glasfabrieken en de chemische fabriek Gembo om er o. a. elektrische schakelingen en isolatoren van te maken. Er was maar een beperkte afzet, dus ook weinig inkomsten. Veel personeel kon men zich niet veroorloven. Tot en tijdens de tweede wereldoorlog lag er in de groeve nog altijd het smalspoor.

In de oorlogsjaren werd dat gebruikt om er de deklaag mee te verwijderen. (Alles was handwerk.) Na de oorlog had men het goede zand aan de oppervlakte liggen. De deklaag werd opzij gelegd om het gat dat je later zou maken, weer op te vullen. De groeve werd ontsloten met een weg onder een flauwe helling. Die is nu nog te zien in de groeve aan de Jongmansweg. De 'flauwte' werd bepaald door het feit dat je een kar uit de groeve moest kunnen krijgen. Na de oorlog kon men meteen zand leveren. De vraag naar goed glaszand was groot. Via Antwerpen en Rotterdam werden meteen de oude relaties opgezocht en nieuwe aangeknoopt. In 1949 vielen de exportminimumprijzen weg en steeg de Nederlandse export enorm.

Het laden van een vrachtauto in de groeve aan de Roebroekweg.

Mechanisatie

Mathieu Beaujean bracht verandering in de toestand. Tot ± 1935 ging alles met paard en wagen via de ON III. Eind jaren 30 gebruikte men ook kleine vrachtwagens. In het begin van tweede wereldoorlog werden die geconfisqueerd. In de periode 40-45 waren er een paar auto's en die werden met de hand geladen. Tijdens de oorlog was duidelijk geworden dat het niet alleen meer met handwerk mogelijk zou zijn om aan de toekomstige vraag naar zilverzand te voldoen. Auto's en bagger-graafmachines moesten er komen. Maar er was een deviezenbeperking en men kon maar niet zomaar machines uit het buitenland importeren. Door zand te exporteren, kwamen er deviezen binnen en zodoende was het mogelijk (voor 1949) toch machines te kopen. Een van de eerste graafmachines was van het merk North-West. (Een Amerikaanse machine). Het was een dragline met een bak. Hiervoor was een bepaalde handvaardigheid vereist. Na de tweede wereldoorlog ontdekte men het belang van de auto. Van het Amerikaanse leger werden GMC's gekocht en van het Engelse leger Bedfords met het stuur rechts. Er bestond in die jaren een levendige handel in dumpauto's en hun onderdelen. Door de Marshallhulp kwam de herindustrialisering van Nederland op gang. Begin 1950 werden in Nederland de eerste vrachtauto's ontwikkeld en zelf gebouwd. (De gebroeders Van Doorn in Eindhoven.) Het was vooral DAF, aldus dhr. G. Beaujean. De firma Loven was de eerste dealer van DAF in Heerlen. De eerste DAF-vrachtwagen werd verkocht aan de firma Beaujean in 1951. In Tilburg kwam een fabriek die draglines maakte. Later werden die vervangen door hydraulische graafmachines. Beaujean was een van de afnemers. En zo hield de mechanisatie gelijke tred met de industriële mogelijkheden. Door de mechanisatie veranderde ook het aantal werknemers. In 1950 werkten er nog ± 30 mensen (goed voor 200.000 ton/jaar) en nu is het minder dan de helft.

Het na-oorlogs wagenpark van M. Beaujean bij de verlading op station Heerlen.

Zilverzandgroeve Beaujean tussen Belgiëlaan en Maria Christina-wijk.

Maar alles ging niet zo snel als het lijkt.

Het smalspoor bleef tot 1950 in de groeve. Men kon daar immers niet met een vrachtwagen komen. Er werd nog gewerkt met lange ijzeren platen, maar met de zware wagens kon men er niet in. Dat ging pas toen de aandrijving op alle wielen kwam. Met vierwielaandrijving (1960) kon men de groeve in met de zware vrachtwagens. In het begin was het vooral terreinwerk, maar er moest ook vervoerd worden naar de klanten. In die jaren ontwikkelde DAF typische terreinwagens. Twintig jaar na de bevrijding had de firma Beaujean 8 vrachtwagens, 1 hooglepel, 2 draglines en zeker twintig mensen in dienst.

Bedrijfsontwikkeling

In 1940 was het bedrijf een commanditaire vennootschap met twee vennoten: Mathieu en Hubert August Beaujean. Mathieu stierf in 1962 en werd opgevolgd door een van zijn zonen. Per 1 januari 1960 verandert de rechtsvorm van de onderneming. Van een commanditaire vennootschap werd het de N.V. Zilverzand-exploitatie (voorheen Firma Wed. H. Beaujean-Voncken). De enige directeur is J.M. Beaujean en algemene procuratie wordt verleend aan H. A. Beaujean. In 1975 verkoopt Hubert August zijn aandelen aan de erfgenamen van J. M. Beaujean en trekt zich terug.

Uitbreiding

In april 1962 krijgt men de vergunning voor 'een terrein oud bos' (op 24-5-1958 was deze nog geweigerd) en daarbij werd een omschrijving gegeven met betrekking tot de verplichtingen aangaande toegangswegen, hekken, borden enz. Ook werd het toezicht door de voorzitter/secretaris van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Museum te Maastricht voor onderzoek van de deklaag geregeld. In de jaren 1950 tot 1965 werden de kosten voor het afgraven van de dekgrond gedrukt door deze deklagen als ophoogzand te verkopen. De dekgrond van de Unolaan werd gebruikt voor de uitbreiding en ophoging van een deel van de huidige Corneliuswijk. Door het graven bij de Maria-Christinawijk en het wegvoeren van de deklaag van de Unolaan ontstonden grote gaten. Nu kon men wel zand blijven afgraven maar daarna moesten de gaten ook weer gevuld worden. Daarom begon men met de opslag van grond langs o.a. de Heerenweg.

 

Concurrentie

Sigrano is het mijnterrein van de vroegere ON IV. Eigenaar was OGON NV, een dochter van de Franse Wendel-groep. Zolang de ON IV er was, mocht er rondom geen zand gedolven worden, want het gebied rond de mijn was waterwingebied. Het water ging voor een deel naar de gemeente en dat moest wel schoon zijn. De boeren in de omgeving mochten het gebied niet bemesten, om verontreiniging van het drinkwater te voorkomen. Het aankopen van grond in het gebied van de ON IV had voor zandwinnaars dan ook geen zin.

Toen kwam Den Uyl; hij sloot de mijnen en een van de gevolgen was dat er van waterwingebied geen sprake meer was. (De ON IV trok zich terug.) Opeens mocht men er wél zand uit halen. Er werd samenwerking gezocht met de zilverzandwinners, o.a. met Dr. Müller GMBH. Sigrano heeft later Lieben (Maastricht) overgenomen.

Economische ontwikkeling

Als er iets is (een grondstof) en er blijkt toepassing voor te zijn, pas dan kan er een bedrijf van de grond komen. Zo ook met het zilverzand. Men had het zand dat nodig was voor de glas- en keramische industrie, de bouw etc. Dat moest ontgonnen worden. Gevolg: nieuwe machines, auto's en andere productiemiddelen. De grote bloeifase was in de jaren vijftig en zestig. Met name het kristalglas. Iedere kristalfabriek in de wereld wilde in die tijd dit zand. Je kreeg er geen afkeur mee tijdens het productieproces. Het was een kwestie van zand, soda en loodmenie mengen, vervolgens smelten, blazen en slijpen. Door de goede kwaliteit van de grondstoffen (zand 70%) kreeg je een perfect eindproduct. Rond 1965 veranderde de smaak van de mensen. De loonkosten, vooral voor het blazen en slijpen (een zeer ambachtelijk gebeuren), stegen enorm. Eerst was kristal een statussymbool (denk aan drinkglazen, ornamenten en lampen). De huizen waren hoger en daarin paste een kristallen kroonluchter. De bouwwijze verandert, met als gevolg dat het kristal verdwijnt. Echt geslepen kristal (facetwerk) is puur handwerk. Dat wordt veel te duur. De vaklui kunnen ergens anders meer verdienen en gaan weg. Het ambacht wordt haast onbetaalbaar. De kristalindustrie 'verdwijnt'. Het blijkt dat zilverzand voor talloze andere doeleinden goed te gebruiken is.

De zilverzandgroeve aan de Heerenweg in 1971.

Huidige situatie; De grootte van het bedrijf

De familie Beaujean begon met de Kroeselenberg. Sinds 2005 zijn er 80 ha in eigendom: de groeve Vrieheide (achter de Jongmansweg) en de twee groeven links en rechts van de Heerenweg. Afhankelijk van de groeve en de geologische omstandigheden zit er in de drie groeven die momenteel in de vergunning zijn opgenomen, op een diepte van 15 tot 25 meter onder de waterspiegel nog bruikbaar zilverzand. Dhr. Guus vertelt: 'Bij winning onder water heb ik te maken met veel flauwere hellingshoeken om de zijkanten niet te laten instorten. Ik kan dus nooit aan de randen diep gaan en moet me beperken tot een gedeelte in het midden. Boven water kan ik ondereen steilere hellingshoek winnen. De hoeveelheid zand onder water is ongeveer even groot als die er boven. Alleen de kwaliteit ervan is moeilijker controleerbaar bij de winning. Je kunt het pas indelen in kwaliteit als je het ziet. Als er dan 'verkeerde' lagen tussen zitten, kun je die er bijna niet meer uithalen. Dat maakt de onderwaterwinning wat moeilijker.'

Machinerieën

Voor de zandwinning zijn verschillende machines ontwikkeld. Daarbij dient men twee kanttekeningen te plaatsen. De bestaande machines zijn ontwikkeld voor de massale zandwinning in de Maas en de Noordzee. Daarbij gaat men uit van een korrelgrootte van 1 mm. Maar de zilverzandkorrel is gemiddeld een kwart millimeter ofwel 250 micron. De machines waren dus te grof. Ze moesten aangepast worden en dat ging weer ten koste van de capaciteit in tonnen per uur. Of ze werden ontzaglijk groot. Daarnaast zijn er nog machines en andere technieken die toegepast worden bij de winning van grondstoffen, zoals gouderts, bauxiet, ijzererts en steenkool. Maar die zijn voor de zilverzandwinning niet rendabel. Het aantal bedrijven die zilverzand winnen in die korrelspecificatie, is in West-Europa op één of twee handen te tellen en daarom loont het financieel niet om daar machines voor te ontwikkelen. Bestaande apparatuur moet daarom worden aangepast door er wat varianten op te bedenken of aan de bestaande apparatuur verbeteringen aan te brengen om de kwaliteitsgarantie naar de klant toe te kunnen afgeven.

Gevaar

Er zijn een aantal dingen die gevaarlijk zijn bij het werken met water. Een ervan is de stroming. In principe is het stilstaand water. Maar als ze aan het werk zijn, pompen ze dat rond. Een ander probleem is de temperatuur. Het water dat in de grond zit, heeft een temperatuur van ± 10 graden Celsius. Als je er ’s zomers in zwemt en je komt op een plek terecht waar door het pompen het koude water naar boven is gekomen, dan krijg je hetzelfde effect als een koude douche. Je hapt naar adem, hartslag en bloeddruk stijgen heel snel. Dan loop je risico's voor je gezondheid.

De diepte

De bomen lang de Jongmansweg / Pappersjans / Roebroekweg staan op 94 meter NAP. Gaat men de groeve in tot op niveau van grondwater, dan zit men op 89 meter NAP, dus 5 meter daling. Richting Vrijherenberg-Maria Christinawijk loopt het op tot 107 m NAP. Dat betekent dat de kuil daar 18 meter diep is. En dat is behoorlijk. Als we dan gaan zuigen, zit je nog 10 tot 15 meter dieper (74 NAP). Dat water is allemaal grondwater dat langs de Heerlerheide-breuk stroomt van zuidoost richting noordwesten. Dat water komt vanaf Palemig en stroomt richting Hitjesvijver. Dat is de eerste plek waar ze merken dat door het pompen de grondwaterspiegel verandert. Vandaar gaat het via de Geleenbeek richting Geleen. Van hier vervolgt het grondwater zijn weg als oppervlaktewater in de Maas. Nu zijn de groeven gevaarlijk. Dhr. G. Beaujean: 'Het gevaar wordt gevormd door een combinatie van factoren. Door het pompen kan plaatselijk het warme water aan de oppervlakte sterk worden afgekoeld door het koudere water van ca. 10 graden uit de diepte. Het grootste gevaar zijn echter de voorwerpen vlak onder de oppervlakte die boven water niet te zien zijn (delen van de installatie, maar ook zanddepots). En een verfrissende duik in het water kan dan eindigen in een groot drama. Als er geen activiteiten meer plaatsvinden en de installaties zijn opgeruimd, kun je er best veilig vertoeven.' Er werken nu tien mensen in de groeven en er zijn vijf chauffeurs voor het vervoer naar de klanten. Het vervoer is een combinatie van eigen vervoer en uitbesteed vervoer. 'Je moet altijd je klanten kunnen bedienen en dat moet je in eigen hand houden', zegt meneer Guus. Klanten moeten elke dag bediend worden en als je dat niet kunt garanderen, heb je een probleem. Er wordt gewerkt met zand. Zilverzand en storingszand, 'foemelzand', ophoogzand in de volksmond. Zuiver zilverzand heeft ook een nadeel: het kleeft niet. De zandkorrel is te eenvormig, te rond en bijna niet te verdichten. Er zit geen kleefmiddel in. Zilverzand spoelt gewoon weg!

De huidige bewerking

Om het zand binnen de gewenste specificaties constant te krijgen, wordt al het zand in een wasinstallatie gewassen. Meneer Guus vertelt: 'Chemisch gezien willen we de klant een natuurlijk product leveren dat schoon is. Dat wil zeggen: door klasseringtechnieken proberen we een korrelscheiding teweeg te brengen, waarbij de korrels die verontreinigd zijn, worden weggewassen. Het product was niet vuil maar chemisch gezien wil de klant een bepaalde korrelsamenstelling/chemische samenstelling. Om een natuurzuiver product te houden dat over de hele wereld toegepast mag worden, gebruiken we uitsluitend schoon water. (Dit grondwater). Het enige dat we proberen, is een verandering teweeg te brengen in de concentratie van bepaalde bestanddelen. De kleifracties wassen we eruit. Klei is een chemische samenstelling van siliciumoxide met aluminium (30%) en ijzer (10%). Dat ijzer wordt eruit gehaald. Daarvoor hebben we de wasinstallaties, de classificeerinstallaties en de homogeniseerinstallaties. Deze installaties zijn er gekomen op aanvraag van de klanten. Maar ook omdat we met minder mensen betere of meer tonnen wilden winnen. Hierdoor wordt er meer zand behandeld, maar het selectief winnen gaat ten koste van de productiviteit. Dat geeft ook aan dat er vroeger veel meer directe mensen waren die "schupten". 80% schupte en 20% liep er omheen te organiseren. Nu is het zo dat er nog maar 20% van de mensen daadwerkelijk zand winnen en behandelen. De rest zorgt ervoor dat die 20% optimaal kwaliteit kunnen leveren. Voorbeeld: In 1960 hadden we geen laboranten en nu hebben we twee fulltimers.'

Zilverzandgroeve Beaujean tussen de Heerenweg en de Schelsberg.

Wat straks...?

'Herinrichten', zegt meneer Guus, 'daar moet je nu al rekening mee houden. Dat heeft te maken met de maatschappelijke ontwikkeling die plaatsvindt. Bij de aanvraag van een vergunning moeten we aangeven wat we willen achterlaten. De provincie houdt dan ruggespraak met de gemeente en vraagt zich af: wat vinden we acceptabel met de kennis van nu? Ik probeer dan altijd duidelijk te maken dat de duur van de economische winning wat anders is dan de duur van de ontgrondingvergunning en dat daardoor de mening of instelling wel eens kan veranderen. Sedert 1917 levert de familie Beaujean zand aan Philips. Eerst om er gloeilampen van te maken, die later werden vervangen door de beeldbuizen. Begin van dit jaar (2006) ging de glasfabriek van Philips in Aken dicht. De plasmaschermen hebben de glazen buizen verdrongen. De zandleveringen zijn gestopt. Niet alle zilverzand dat in Limburg aanwezig is, zal gewonnen worden. In die zin van: het stenen tijdperk is niet opgehouden omdat de vuurstenen op waren, maar omdat de technologische ontwikkeling zodanig werd dat dit een achterhaalde techniek was geworden. Kijk maar naar het heden: de ENCI stopt niet omdat de mergel op is, maar omdat de economische ontwikkelingen zodanig zijn (ecologisch en maatschappelijk) dat ze zeggen: er is overcapaciteit in ovens... Dat is in die fabrieken en bij ons ook. Zelf moeten we elke keer als we een vergunning aanvragen, aangeven wat er straks overblijft. Je moet meedenken over de inrichting voor later. En die moet je aanpassen aan de wensen van de samenleving. Die veranderen met de tijd. Veertig jaar geleden zei men: er moet weer agrarische activiteit mogelijk zijn. Tegenwoordig is daar geen sprake meer van. Nu is het woningbouw in welke vorm dan ook. En elke keer moet je dat aanpassen. Je doet dat voor over een tijd, 40 of 50 jaar vanaf nu, met de gegevens die je nu hebt. Of dat straks goed is en aansluit bij de behoeften van dán, dat hoop je maar. Wat wij nu doen, is het gebied zo schoon mogelijk te houden. Straks zal blijken wat men wil. Je kunt verschillende kanten op: woningen (op eilandjes) of een stiltegebied met flauwe hellingen waarop een speciale flora en fauna mogelijk is etc. etc. Je kijkt dus nu vanuit de samenstelling van de bevolking en de wensen die er nu zijn. Maar je weet helemaal niet wat de volgende generatie wil of nodig heeft (over 50 jaar). Dat is best een grote verantwoordelijkheid die je hebt en daarom moet je zorgvuldig met de schaarse grond omgaan. De zilverzandwinning is tegelijkertijd met de steenkoolwinning begonnen. Met de opstarting van de mijnen werd een infrastructuur verzorgd waardoor ook het transport van zilverzand mogelijk werd. Door technologische en economische ontwikkelingen is de steenkoolindustrie afgebouwd en bestaat niet meer. Maar de zilverzandwinning heeft nog steeds een economische functie. De directe werking van ons bedrijf is dan wel niet spectaculair, maar de indirecte werking is gigantisch.'

Huidige toepassingsgebied van zilverzand

Het toepassingsgebied van het kwartszand, na wassing, selectie, droging en maling is het volgende:

- glas: vlak glas, hol glas, technisch glas, glaswol
- gieterijen, precisiegietvormen
- keramiek, van serviezen tot specialismen, zoals tanden en kunstheupen
- meststoffen, farmaceutische bereidingen,
- schuurmiddelen, anti-slipmiddelen, slijp- en polijstmiddelen,
- metselspecie, sierpleister, tegellijm,
- waterfilters, golf- en sportterreinen,
- putboringen, remzand, boorzand,
- sierstenen, bakstenen en dakplaten,
- wegenasfalt, bitumineuze dakrollen,
- bindmiddelen,
- vulstoffen,
- kristal, optische vezels, glasvezel,
- elektronische toepassingen, halfgeleiders,
- papier, wasmiddelen,
- verven, kunststoffen, polymeren, siliconen.

Een 'groot' bedrijf ligt in een woonkern. Het is zich terdege bewust van haar functie, belang en verantwoordelijkheid. En daarmee mag je het na bijna 100 jaar best feliciteren.


Bronnen:
1. H.A. BEAUJEAN, Schetsen uit de geschiedenis van Heerlerheide. Drukkerij De Lanteern, 1975.
2. H.A. BEAUJEAN, 'Veertig jaren Zilverzand delven', Land van Herle 1954, pag. 115-119.
3. Foto's: Rijckheyt, Heerlen.