De particuliere mijnen

De particuliere mijnen

Domaniale mijn

n 1845 kreeg de Akens-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij de concessie voor de aanleg van de spoorlijn Aken–Maastricht. Als compensatie voor het risico dat de exploitatie in de dun bevolkte provincie Limburg met zich meebracht, kreeg de maatschappij in 1846 ook het vruchtgebruik van de Domaniale Mijn voor de een periode van 99 jaar. De mijn kwam onder het directeurschap van de in Delft opgeleide Egon van der Elst (1828–1897). In 1889 gingen de spoorwegactiviteiten over in handen van de Maatschappij tot Exploitatie van de Staatsspoorwegen en de Königliche Eisenbahn Direktion Köln, en werd de mijn van de Akens-Maastrichtse Spoorwegmaatschappij omgedoopt tot Domaniale Steenkolenmijnen.

De Willem-Sophia Mijn

De concessies Willem en Sophia werden in 1860 en 1861 toegekend door de regering van premier Thorbecke aan de Nederlandse Bergwerkvereniging in Den Haag. De Bergwerkvereniging ging bankroet in 1881, omdat ze er niet in slaagde een schacht aan te leggen in de natte bodem van de concessie in het gehucht Ham in Kerkrade. In het jaar 1898 werd de concessie verkocht aan een Belgische firma genaamd Société Anonymes des Charbonnages Néérlandais Willem et Sophia. Gebruik makend van de bevriesmethode voor het delven van schachten in een natte bodem, slaagde deze onderneming erin om in vrij korte tijd twee schachten aan te leggen in het dorp Spekholzerheide bij Kerkrade. In 1902 kwam de mijn, genaamd Willem-Sophia in productie. Een overzicht van de verleende concessies in de 19de eeuw geeft.

Laura en Vereeniging (Laura- en Julia mijn)

In 1873 vonden molenaar Anton Wackers uit Herzogenrath en zijn zwager, Gustav Schümmer, steenkolen op een diepte van 154 m nabij het dorpje Eygelshoven. Zij vroegen een concessie aan onder de naam Laura, naar de voornaam van de vrouw van Wackers. Op 9 september 1876 verkregen zij exploitatierechten voor een concessie van 457 hectare. Anderen hadden hetzelfde geprobeerd in een ander deel van Eygelshoven en hadden ook succes gehad. Deze Duitse ’Vereinigungsgesellschaft für Steinkohlenbergbau im Wurmrevier‘ verkreeg zijn concessie Vereeniging (454 hectare) op 18 februari 1877.

In 1887 werd de concessie Laura gekocht door de Eschweiler Bergwerksverein (EBV) en de houders van de concessie Vereeniging. Nu samengevoegd in een hand, was de naam ’Laura en Vereeniging‘ geboren. In 1899 werd in Brussel een onderneming opgericht onder Belgisch recht, met hoofdzetel in Brussel, en met de naam Société des Charbonnages Réunis Laura et Vereeniging S.A. Hoofd van de firma was bankier Albert Thijs. De Banque d’Outremer van Thijs was de grootste aandeelhouder. In 1901 begon de aanleg van de eerste schacht van de mijn Laura.

Gedurende de aanleg werd grote hinder ondervonden van de sterk watervoerende Feldbissbreuk, een van de grootste breuken in Zuid-Limburg. Aan de noordelijke kant van de Feldbiss-breuk komen ook rijke kolenlagen voor, zij het 225 m dieper, maar die konden vanaf de Laura niet bereikt worden, omdat men dan de breuk moest oversteken. Laura en Vereeniging kocht de concessie Eendracht (290 hectare) van de Staatsmijnen, omdat de concessie Vereeniging niet groot genoeg zou zijn voor een rendabele exploitatie. Uiteindelijk werd in 1921 begonnen met de aanleg van de schachten De tweede mijn werd Julia genoemd, naar de vrouw van Albert Thijs, de Belgische directeur van de onderneming. In 1926 was deze mijn operationeel. (Tekst: Jack Voncken)

Villa "Glück Auf" anno 2014