Staatsmijnhaven Stein

Het havenbedrijf van de Staatsmijnen in Limburg

Het verschepen van stikstofmeststoffen

e Staatsmijnen in Limburg bezitten voor het verschepen van een groot deel van hun kolen, cokes, stikstofmeststoffen en andere chemische producten en voor de aanvoer over water van grondstoffen en materialen een eigen havenbedrijf. Deze haven, gelegen aan het Julianakanaal bij Stein, draagt de naam "Haven Stein". Zij is ca. 2 kilometer lang, 30 tot 90 meter breed en 4, 5 meter diep. Het bassin is ontstaan door het Juliana­kanaal te verbreden en het wordt hiervan gescheiden door een rij dukdalven. Met inbegrip van de ligplaats voor schepen bedraagt de wateroppervlakte 15 hectaren.

Haven Stein is bevaarbaar voor schepen tot een laadvermogen van 2000 ton. Ze is op een na de grootste binnenhaven van West_-Europa. Alleen door de binnenhaven van Duisburg aan de Rijn wordt. zij zowel in grootte als in capaciteit overtroffen.

Scheepvaartwegen in Limburg

Nederland is rijk aan grote scheepvaartwegen, maar Zuid-Limburg was op dit gebied door de natuur maar karig bedeeld. Weliswaar stroomt de Maas van zuid naar noord door de gehele provincie, maar deze was als scheepvaartweg voor grote schepen tot 1928 over aanzienlijke lengte niet bruikbaar.

Toen de industrie, met name de mijnindustrie, in Limburg tot ontwikkeling kwam werd het gemis aan een goede waterweg scherp gevoeld. Daarom werd de Maas van Maasbracht tot Mook bevaarbaar gemaakt voor schepen tot 2000 ton. Hiermee kwam men in 1928 klaar. Ook werd in dat jaar het Maas-Waalkanaal tussen Mook en Weurt bij Nijmegen voltooid. Men beschikte toen over een goede verbin­ding van de Maas met de Waal en de Rijn en via deze rivieren met de overige delen van Nederland en met Duitsland, Frankrijk en Zwitserland tot Bazel toe.

Tegen het einde van 1934 kwam het Julianakanaal gereed, dat loopt van Maastricht tot Maasbracht. Zuid-Limburg was daarmee aangesloten op een goede vaarweg met de hier­boven opgesomde verbindingen.

Reeds  in 1928 begonnen de Staatsmijnen met de verzending van hun producten naar Maasbracht, waar de Rijkswaterstaat een provisorische inrichting voor het verladen had ge­bouwd. Vrij spoedig moest deze installatie worden uitgebreid ten gevolge van de grote aanvoer van mijnproducten. In Maasbracht hebben de Staatsmijnen veel ervaring opge­daan, die later bij de aanleg van het eigen havenbedrijf van pas kwam.

De staatsmijnhaven rond 1950

De staatsmijnhaven rond 1950

De staatsmijnhaven rond 1950

De inrichting van de haven in Stein

De stalen kadewand van Haven Stein heeft een lengte van 1800 meter en bestaat uit de oevers A en B. Op deze oevers worden de producten en materialen gelost en geladen. Een gedeelte van de haven is ingericht voor het beladen van tankschepen met benzol. Met het oog op brandgevaar is de "benzolhaven" zodanig ingericht, dat zij door middel van een drijvende ijzeren balk van het overige wateroppervlak kan worden gescheiden. Langs oever A, waar voornamelijk kolen en cokes worden verladen, staan 4 elektrisch gedre­ven brugkranen, die zich voortbewegen over een kraanbaan. Deze baan is even lang als de totale kadewand en loopt daarmee parallel. Zij bestaat uit zware ;rails, die op I-lig­gers zijn geklonken. De afstand tussen beide rails is 25,5 meter. Elke brugkraan weegt 400 ton en kan per uur 455 ton goederen verwerken. Desgewenst kunnen deze kranen ook met grijpers worden uitgerust. Dit duurt slechts enkele minuten.

De aanvoer van kolen en cokes naar de haven geschiedt in een speciaal soort wagons, de zogenaamde bakkenwagens. Op ieder 2-assig onderstel van de wagon zijn 2 klapbakken geplaatst, die elk een inhoud hebben van 17 m3. De bakken worden door middel van een traverse, waarmee de brugkranen zijn uitgerust, van de wagon gelicht, boven het schip gebracht en door dezelfde traverse geopend. De te lossen treinen worden opgesteld op de sporen tussen de kraanrails.

Gewoonlijk bevindt zich bij een groot overslagbedrijf een omvangrijk rangeeremplace­ment. Bij Haven Stein kan men volstaan met een emplacement van veel geringer omvang, omdat alvorens de haven in gebruik werd genomen, op de mijnen reeds grote emplace­menten aanwezig waren. Degenen, die belast zijn met de samenstelling van de treinen op de mijnen, weten in welke volgorde de schepen in de haven langs de kadewand liggen. Zij houden daarmee bij de groepering van de wagons zoveel mogelijk rekening, waardoor zij de rangeerwerkzaamheden op het haventerrein tot een minimum beperken.

Het verladen van kolen met een installatie, zoals die in Haven Stein aanwezig is, biedt vele voordelen. Zo ontstaat er weinig vergruizing, de schepen kunnen gedurende het los­sen en laden op dezelfde plaats blijven liggen en enige schepen kunnen naast elkaar ge­laden worden. Bovendien heeft men geen ingewikkelde emplacementen met draaischijven enz. nodig en behoeven wagons slechts zelden af en aan te worden gekoppeld.

Oever B is uitgerust met 2 portaalkranen. Deze kranen, mits voorzien van een grijper, kunnen losse producten laden, zoals kunstmest, kolen, grint, zand enz. De grijper kan op gemakkelijke wijze worden verwijderd en vervangen door een juk waaraan een plateau is bevestigd. De kranen zijn dan geschikt voor de verwerking van in zakken verpakte goederen. Om een goede verlichting van de haven te verkrijgen, heeft men de lampen aan draden gehangen, die tussen 35 meter hoge betonnen masten zijn gespannen. Tot het haventerrein behoren nog uitgestrekte opslagterreinen voor goederen, die niet direct op de bedrijven nodig zijn. Ook worden hier grote hoeveelheden brandstoffen op­geslagen, die men op dagen, dat de mijnen niet werken (Pasen, Pinksteren, Kerstmis enz.) naar de ketelhuizen van de elektrische centrales en naar de cokesfabrieken ver­zendt.

Verlading

Haven Stein werd indertijd aangelegd voor een verladingsmogelijkheid van 2 miljoen ton goederen, waarvan 1, 5 miljoen ton brandstoffen. In 1935 werden echter reeds 2, 5 mil­joen ton verwerkt. De groei van Haven Stein is gestaag voortgegaan. In 1937 bedroeg de verlading reeds 3.535.000 ton. Gedurende de oorlog daalde deze hoeveelheid zeer sterk. In 1958 worden er echter weer ongeveer 3.000.000 ton goederen per jaar geladen en gelost. Per dag is dat circa 8.500 ton waarvan 5.000 ton kolen en cokes, 1.300 ton kunstmest en 2 .200 ton andere chemische producten en grondstoffen voor de bedrijven van de Staats­mijnen. Samenvattend kan men zeggen dat de Staatsmijnhaven met haar verschillende installaties een onmisbare schakel is geworden in de keten van Staatsmijnbedrijven.

Links: Elektrisch gedreven brugkraan voor het verladen van kolen en cokes. De aanvoer kolen en cokes geschiedt in een speciaal soort wagons, de zogenaamde bakkenwagens. De te lossen treinen worden opgesteld op de sporen tussen de kraanbanen.

W. van Driel's Stoomboot- en Transportonderneming N.V.

De oudste Rijnrederij voor massagoed, W. van Driel's Stoomboot- en Transportonderneming N.V. te Rotterdam, viert op 1 mei 1963 haar 75-jarig bestaan. Van Driel heeft bijzondere relaties met Limburg. Het is de vloot van de Staatsmijnen, die alle aandelen in handen hebben. Men kan wel stellen dat Van Driel door de Staatsmijnen herrezen is na, in de periode tussen de beide wereldoorlogen, zware klappen geïncasseerd te hebben. Overigens is het een merkwaardige situatie omdat de Staatsmijnen 60 jaar jonger zijn, dan hun dochteronderneming. In 1939 werd de rederij overgenomen door de Staatsmijnen. Dhr. Willem van Driel jr. bleef aan als directeur. De Tweede Wereldoorlog bracht het bedrijf aanzienlijke, materiële schade toe. In 1945 lag de vloot van Van Driel, beschadigd, gezonken of uitgebrand, verspreid over West-Europa. Veel schepen werden als schroot verkocht.

De-standaard-20-07-1937

De Nederlander 29-07-1936

Omschakeling

Gaandeweg werd besloten om over te stappen van sleep- op motorboten voor verkeer op lange afstand. In de 15 jaar daarop werden 11 motorschepen met een tonnage variërend van 900 tot 1500 ton en 3 motorsleepboten in de vaart gebracht. De schepen die men regelmatig met cokes en steenkool van de Staatsmijnhaven in Stein over het Julianakanaal zag vertrekken, droegen Limburgse namen zoals; Geulstroom, Geleenstroom, Roerstroom, maar ook; Emma, Maurits, Staatsmijn Wilhelmina en zelfs Staatsmijn Beatrix. Met een grootverlader als de Staatsmijnen achter zich, kon de oude rederij zich in vele richtingen ontplooien.

MS Staatsmijn Wilhelmina

MS Staatsmijn Wilhelmina

MS Emma

MS Maurits

MS Maurits

MS Maurits

MS Staatsmijn Beatrix

MS Staatsmijn Beatrix

MS Staatsmijn Beatrix

L.S.K. en Fiat

Als dochterondernemingen heeft Van Driel het Limburgs Scheepvaartkantoor in Maasbracht en het kantoor Fiat in Duisburg. Het L.S.K., dat bevrachtingen, sleepdienst- en aanverwant werk verzorgt, werd in 1942 gesticht door de rederijen Van Driel en Damco, elk voor 50%. In 1950 trad Damco uit. Als dochteronderneming van de Staatsmijnen is de N.V. Van Driel sterk met Limburg verbonden geraakt. Ook in de persoonlijke relaties. Directeur W.G. van Gool van het L.S.K. werd gekend als een actieve ondervoorzitter van de Limburgse scheepvaart.

Bij verzending via de havens in Stein en in Born zijn scheepsberichtgevingen noodzakelijk. Het Verkoopkantoor te Den Haag vraagt de benodigde schepen aan bij de N.V. Limburgs Scheepvaart-Kantoor (L.S.K.) te Maasbracht; deze vennootschap treedt op als vaste scheepsbevrachter van de Staatsmijnen.

De staatsmijnhaven in Stein nu

De binnenhavens van Born en Stein zijn gelegen in de Westelijke Mijnstreek, van oudsher het belangrijkste industriegebied in Zuid-Limburg. De grote bedrijven in de chemie (DSM/Chemelot, Sabic) en automotive (NedCar) vormen tezamen met de daaraan gelieerde bedrijven de twee belangrijke pijlers voor de economie en werkgelegenheid van de regio. Tevens vormt de logistieke sector een belangrijke activiteit voor de regio met het logistiek knooppunt Born en het regionaal overslag centrum Stein. De gemeente Born is per 1 januari 2001 samengevoegd met de gemeenten Sittard en Geleen tot een nieuwe gemeente Sittard-Geleen.

De Westelijke Mijnstreek is vooral gevormd door de oprichting van De Nederlandse Staatsmijnen (het latere DSM) als nationaal steenkolenmijnbedrijf begin 1900. De groei van de mijnwinning leidde tot nieuwe activiteiten zoals het verwerken van bijproducten tot ammoniak, een basisgrondstof voor de productie van kunstmeststoffen. Met de productie van industriële chemicaliën en grondstoffen voor synthetische vezels en garens speelde DSM in op nieuwe kansen in de markt. De opkomst van aardolie en aardgas zorgde ervoor dat in 1975 de laatste staatsmijn moest sluiten. DSM anticipeerde op de nieuwe situatie en is nu wereldwijd actief in life science-producten, hoogwaardige materialen en industriële chemicaliën. De ontwikkeling van activiteiten door DSM heeft geleid tot een industrieel chemisch complex van fabrieken van DSM en andere chemische bedrijven in Geleen.

In de verder transformatie van DSM naar een multi-speciality onderneming heeft DSM in 2002 zijn petrochemische activiteiten aan Saudi Basic Industries Corporation (SABIC) verkocht, de grootste petrochemische onderneming in het Midden-Oosten. Met de opening eind 2003 van het logistiek distributiecentrum op chemie-bedrijventerrein Chemelot in Geleen (integratie van krakers, polymerenproductie, opslag en transport) heeft SABIC haar rol in de economische structuur van Limburg verder versterkt. De noodzakelijke herstructurering als gevolg van de mijnsluitingen leidde tot de bouw van een DAF personenautofabriek in Born in 1965. Begin 1992 wordt Volvo Car B.V. officieel omgedoopt in Netherlands Car B.V., kortweg NedCar.

Bron: Voorlichtingsdienst Staatsmijnen in Limburg